Monitoring van biodiversiteit op zes agrarische bedrijven in de Proeftuin NIL Drentsche Aa 2022-2023

Bij zes deelnemers in de Proeftuin NIL Drentsche Aa is de biodiversiteit op het bedrijf gemeten met behulp van de CLM-Agrobiodiversiteitsmonitor. De gebruikte methode is lichter in vergelijking met de monitoring die veelal op gebiedsniveau wordt uitgevoerd en wordt daarom wel ‘monitoring light’ genoemd. In totaal zijn 91 soorten van de vooraf opgestelde lijst met 150 soorten (deels verzamelcategorieën) waargenomen. Voor agrariërs die overwegen om biodiversiteitsstimulerende maatregelen te nemen, is het meten van biodiversiteit zinvol om een indruk te hebben van de biodiversiteit die al op hun bedrijf aanwezig is. In de rapportage worden de resultaten anoniem gepresenteerd.

Grote verschillen tussen de onderzoekslocaties

Voorafgaand aan de metingen zijn op elk bedrijf vier onderzoekslocaties geselecteerd: productief perceel, kruidenrijk element, nat element en erf. De hoogste scores zijn behaald op de erven en langs de natte transecten. Op de erven werden veruit de meeste vogelwaarnemingen gedaan. Langs de slootkanten werd de grootste diversiteit aan planten en insecten gezien. Daarnaast is op de erven, vooral op zg. overhoekjes, een grote variatie aan planten waargenomen.

Kleine verschillen tussen bedrijven in totaalscores

Na het tellen van vogels, zoogdieren, planten, insecten en kikkers op vier locaties op elk bedrijf zijn scores bepaald door aan alle waarnemingen een weging te geven aan de hand van het voorkomen, abundantie en trend. De totaalscores van de zes bedrijven liggen dicht bij elkaar.

Vogels en zoogdieren

De meest waargenomen soorten zijn typische erfbewoners als spreeuw, boerenzwaluw, huismus en huiszwaluw. In kleinere aantallen zijn deze soorten ook in de twee telcirkels op de percelen het vaakst geteld. Van de voor het gebied typische boerenlandvogels zijn vooral gele kwikstaart, veldleeuwerik en graspieper, en, in mindere mate, ook geelgors en grasmus gezien. Bij de roodborsttapuit, kievit en kwartel ging het om slechts enkele individuen. Wulp, kwartelkoning en patrijs zijn niet waargenomen. Dit kan te maken hebben met de gebruikte methode. Zoogdieren zijn weinig waargenomen. In totaal gaat het om 23 hazen, 15 reeën en één vos.

Planten en insecten

Op transectniveau bestaat een sterke correlatie tussen planten en insecten. Op bedrijfsniveau, en ook bij het vergelijken van drie typen kruidenrijke transecten, blijkt de correlatie echter negatief.

In een aantal gevallen kon tijdens de tweede ronde maar weinig insecten worden geteld vanwege het zojuist uitgevoerde maaibeheer. Langs twee slootkanten was bovendien geklepeld.

De meest waargenomen plantensoort op alle transecten is de paardenbloem, gevolgd door witte klaver, kruipende boterbloem en veldzuring.

Van alle insectensoorten werden gele zweefvliegen het vaakst genoteerd. In mindere mate zijn ook bij- en pendelzweefvliegen, lieveheersbeestjes, schrijvertjes, juffers, sprinkhanen en schaatsenrijders gezien. Van wilde bijen zijn 19 individuen aangetroffen. Bij hommels ging het om 22 individuen, met name om akkerhommels en exemplaren uit de aardhommelgroep. Van de 16 soorten dagvlinders die op de lijst waren geplaatst, zijn in het veld maar vijf verschillende soorten gezien: 8 grote koolwitjes, 5 geaderde witjes en enkele koevinkjes, hooibeestjes en één kleine vos.

Bodembiodiversiteit: alleen regenwormtelling laat verschillen zien

In de uitkomsten van de PLFA-analyse zijn nauwelijks verschillen tussen de onderzochte bedrijven te zien voor wat betreft de levende microbiële biomassa. Mogelijk komt dit omdat gewerkt is met mengmonsters. Ook kan het zijn dat de correctie die Eurofins toepast een rol speelt. Bij de regenwormentelling werden de meeste wormen geteld in grasland. Percelen met blijvend grasland, deels gepachte natuurgraslanden, laten het meest consistente beeld zien. Conform het algemene beeld zijn op percelen die meedoen in de gewasrotatie in het algemeen minder regenwormen aangetroffen.

Aanbevelingen

In de rapportage wordt een aantal verbeteringen voorgesteld voor de monitoringsmethode zelf. Er is onder meer de wens om meer inzicht te krijgen in wat de metingen op een aantal locaties zeggen over de biodiversiteit op het gehele bedrijf. Ook is er behoefte aan een streefbeeld, zodat het voor agrariërs en beleidsmakers duidelijker wordt welke aanvullende maatregelen nodig zijn. Het definiëren van een Basiskwaliteit Natuur voor het gebied zou daarbij helpen. Tot slot is een aantal suggesties gedaan voor biodiversiteitsstimulerende maatregelen die agrariërs zelf én samen met gebiedspartijen kunnen nemen.

Auteur